Als men op gebieden, waar de neerslagmogelijkheden niet goed zijn, toch tarwe wil telen, doet men aan dry-farming (= droogtelandbouw).
Men gaat volgens de hoogtelijnen de ploegen (contourploegen) om zo bodemerosie door afspoelend regenwater en wind tegen te gaan. Vaak wordt er dan ook gebruik gemaakt van 2 verschillende gewassen. Het grootste gewas beschermt dan het leger gelegen gewas.
Bij een te extreme droogte helpt een sproeivliegtuig niet genoeg. Men maakt dan gebruik van grote sproeiinstallaties.
Op de sproeiarm staan verschillende kraantjes evenwijdig van elkaar. Terwijl de sproeiarm op een evenredig tijdstip ronddraait, besproeien de kraantjes de gewassen. We spreken ook wel van cirkelirrigatie.